Bewijs voor gezondheidsvoordelen van een gepersonaliseerde voeding

Gepersonaliseerde voeding lijkt voor velen nog iets voor de toekomst. Een recente studie uitgevoerd door onder andere de Wageningen Universiteit en Maastricht UMC+ toont echter overtuigend aan dat een gepersonaliseerd voedingspatroon gebaseerd op iemands stofwisselingsprofiel kan leiden tot belangrijke gezondheidsvoordelen.

Publiek-private samenwerking

Deze studie is het resultaat van jarenlang onderzoek in een grootschalige publiek-private samenwerking binnen TiFN, waarin het Maastricht UMC+ (MUMC+) en Wageningen University & Research (WUR) de krachten bundelden met diverse kennisinstellingen en bedrijven in de voedingsindustrie. Het onderzoek werd uitgevoerd onder leiding van hoogleraar humane biologie Ellen Blaak van het MUMC+.

Gepersonaliseerde voeding

Een gezonde voeding draagt bij aan een betere cardiometabolische gezondheid, zelfs zonder gewichtsverlies. Dieetinterventies leiden echter niet altijd tot relevante verbeteringen. Gepersonaliseerde voeding op basis van individuele kenmerken kan de effectiviteit van voedingsinterventies vergroten. Echter, er ontbreken nog grote en goed ontworpen interventieonderzoeken, bijvoorbeeld om de effectiviteit van gepersonaliseerde voeding op weefselspecifieke insulineresistentie te testen. Nieuw onderzoek test de hypothese dat mensen met een verhoogde spier-insuline tolerantie het meeste baat zouden hebben bij een dieet rijk aan meervoudig onverzadigde vetten, terwijl voor degenen met lever-insuline resistentie een dieet met weinig vet en rijk aan eiwitten en vezels aan te bevelen is.

Onderzoeksopzet

Uit een groep van 877 potentiële deelnemers (40-70 jaar, overgewicht, verder gezond) werden 242 deelnemers geselecteerd op basis van hun glucose- en insulinehuishouding. Dit waren de mensen die in het derde tertiel vielen op basis van de mate waarin insuline zijn werk doet in respectievelijk de lever (liver insulin resistance (LIR)) en in de spieren (muscle insulin resistance (MIR)), en dus de meest verstoorde insulineresistentie hadden. Bij een verminderde werking van insuline zijn de cellen in het lichaam minder of niet goed in staat het suikergehalte in het bloed onder controle te houden, waardoor uiteindelijk diabetes type 2 en hart- en vaatzieken kunnen ontstaan. Opvallend was dat 76% van de 242 deelnemers bij aanvang als normaal glucosetolerant werd beschouwd. In totaal was 58% van de gerandomiseerde deelnemers vrouw, de gemiddelde leeftijd 60 jaar en het gemiddelde BMI was 29,9 kg/m2.

Voor en na de interventieperiode werden de glucose- en vetstofwisseling en de gevoeligheid voor het hormoon insuline gemeten. De deelnemers kregen bij aanvang op basis van loting een gepersonaliseerd voedingsprogramma gedurende 12 weken. In groep A (N=121) kregen de deelnemers met MIR een voeding hoog in meervoudig onverzadigde vetten (MOV, 20 En%), en deelnemers met LIR een dieet laag in vet (28 En%) en hoog in eiwit (24 En%). In groep B (N=121) was dit omgekeerd; degenen met LIR volgden een hoog MOV-dieet en deelnemers met MIR een laag vet/hoog eiwit-dieet. Alle deelnemers kregen wekelijkse voedingsadvisering, en hen werden de belangrijkste voedingsproducten verstrekt. Beide diëten waren in overeenstemming met de Nederlandse voedingsrichtlijnen van de Gezondheidsraad en er werd naar gestreefd de deelnemers tijdens het onderzoek op een stabiel lichaamsgewicht te houden.

Resultaten

De interventies hadden geen effect op de ‘discomposition score’, een maat voor de algemene insuline sensitiviteit en insuline secretie. De resultaten tonen wel significante verbeteringen aan in nuchtere insulinewaardes, 2-uurs plasma-insuline- en glucose-waardes, spiergevoeligheids-index, triglyceriden-concentraties en plasma CRP-waardes in groep B in vergelijking met groep A. Dit betekent opvallend genoeg dat degenen met MIR - mensen die minder gevoelig waren voor de werking van insuline in de spieren - meer baat bleken te hebben bij voeding die relatief hoog is in eiwit (bijvoorbeeld veel zuivel en noten) en voedingsvezels (bijvoorbeeld volkoren producten en groenten) en laag is in vet. Dit is anders dan in de hypothese geformuleerd werd. En juist de deelnemers met LIR - een verminderde werking van insuline in de lever - hadden meer baat bij een voeding met veel enkelvoudig onverzadigde vetzuren (bijvoorbeeld veel olijfolie en noten). Aanvullende analyses toonden daarnaast aan dat in de B-groep de verschillende markers voor insulinesensitiviteit bij zowel individuen met het MIR- als individuen met het LIR-fenotype verbeterden.

Conclusie

Deze bevindingen zijn een voorbeeld van hoe een gepersonaliseerd voedingspatroon op basis van phenotype, beter kan zijn dan een ‘one-size-fits-all’-benadering. Met een gerichtere interventie binnen de algemene voedingsrichtlijnen kunnen mensen hun glucose- en insuline-stofwisseling verbeteren en daarmee het risico op chronische ziektes als diabetes type 2 verlagen. Het onderzoek opent de weg naar meer persoonsgebonden interventies, aldus hoogleraar Humane Biologie Ellen Blaak: ‘De stofwisselingstypes kunnen bepaald worden op basis van een eenvoudige suikertest. Dit biedt perspectief voor toepassing in de praktijk.’

De volledige studie is HIER te vinden.

Bewijs voor gezondheidsvoordelen van een gepersonaliseerde voeding